Jom Kipoer
Kol Nidree
Navah-Tehila
Deel 1
Deel 2
Bidden als Jona – of als God?
Kineret Sittig
Waarom lezen we Jona met Jom Kipoer? Er zijn zo veel verklaringen als er diëten zijn: en niet een ervan werkt. Maar toch wil ik het vandaag nog eens proberen.
Je herinnert je het verhaal van Jona. Het gaat niet echt om een walvis. Er komt een walvis in voor, of op zijn minst een grote vis, maar die is verdwenen in hoofdstuk drie, en als je denkt dat het hoogtepunt van het verhaal is dat de held is ingeslikt door een walvis, heb je het mis.
Jona, zoon van Amitai, wordt door God geroepen om een profeet te zijn, om naar de stad Nineve te gaan in het land van Assyrië, en de mensen daar te vertellen dat zij slechte levens leiden en dat zij berouw moeten tonen. Jona wil niet gaan, deels omdat hij bang is om te falen, bang dat de mensen niet naar hem zullen luisteren, en deels omdat hij bang is om te slagen, en bang dat ze dan zullen doen wat hij zegt. Het volk van Nineve is de vijand van Israël, en dus wil Jona hen gestraft zien voor hun slechtheid. Hij wil niet dat ze een tweede kans krijgen. Dus in plaats van naar Nineve te gaan, stapt hij op een schip in de tegenovergestelde richting, en dat is waar de storm en de walvis de kop opsteken. De vis slikt hem op nadat hij overboord is gegooid en spuugt hem drie dagen later uit aan de rand van Nineve. Op dit punt realiseer je je dat het geen historisch verslag is uit het oude Midden-Oosten. Je leest een fabel die een punt wil scoren. Het is een van die verhalen die waar is, zelfs als het nooit is gebeurd.
Jona realiseert zich dat er geen ontkomen aan is, wat God van hem verlangt, gebeurt. Dus gaat hij naar Nineve en verkondigt: als jullie niet binnen veertig dagen je leven beteren, zal God je vernietigen. De mensen van Nineve, van de koning tot de laagste straatveger, luisteren naar Jona en hebben berouw. Ze vasten, ze bidden om vergeving, ze beloven te veranderen en God ziet hun verandering en besluit hun een tweede kans te geven. God vernietigt het besluit tegen hen.
Mooi toch? De missie van Jona is geslaagd. Maar Jona zelf kijkt er anders tegenaan. Hij gaat op een heuvel in de buurt zitten mokken. Als zijn voorspelling van de ondergang niet uitkomt, wordt hij heel boos op God. Hij beweert dat hij sowieso nooit naar Nineve wilde omdat hij wist dat God zou toegeven en dat zijn profetie niet uit zou komen.
In de tussentijd heeft God een grote plant in een nacht laten groeien om Jona schaduw te geven tegen de genadeloze zon waar-ie de eerste dag in zat. De tweede dag droogt de plant op en sterft. Nu zit Jona weer in de brandende zon en klaagt. God antwoordt hem in de laatste regel van het boek – en dit is het hoogtepunt – “jij treurt over deze plant die maar een dag heeft bestaan, en waar je geen deel aan had. Kun je niet begrijpen dat ik zou treuren over de vernietiging van duizenden van mijn wezens, het volk van Nineve?”
Dit is het verhaal. Wat heeft het nu te maken met Jom Kipoer? Het gaat om de mensen van Nineve, ze krijgen een TWEEDE KANS. Het gaat erom dat God ze de gelegenheid geeft hun fouten en hun verkeerde keuzes te ontgroeien en betere mensen te worden. Jona ergert zich eraan dat God ze een tweede kans geeft, en zegt tegen God: ‘dat verdienen ze niet! Geef ze wat ze verdienen. Laat ze er niet mee wegkomen!’ Maar dat is niet Gods positie.
Als je het zo onder woorden brengt, is het verband met Jom Kipoer duidelijk. Dit is de dag waaop we God vragen ons een tweede kans te geven, ons een nieuw jaar te geven waarin we proberen het goed te doen, om de fouten uit het verleden niet nogmaals te maken en om de persoon te worden die we liever zijn. Dat is waar Jom Kippoer echt over gaat, en dat is waar het boek Jona over gaat.
Dus waarom heeft het zo lang geduurd voor ik dat begreep? Omdat er iets in mij zit dat zich identificeert met Jona. Er is een deel van mij dat het verhaal vanuit zijn standpunt bekijkt in plaats van dat van God, en ik voelde weerstand tegen een interpretatie waardoor ik mijn positie zou moeten heroverwegen.
Er is een deel van mij – en misschien niet van mij alleen – dat wil zeggen: ‘geef ze op hun lazer, God! Geef ze hun verdiende loon. Laat ze er niet mee wegkomen!’
Laat de criminelen er niet mee wegkomen! Een aangeboren gevoel van rechtvaardigheid? Een instinctieve verontwaardiging bij onrecht? Om de wereld veilig te maken voor de goede mensen, moeten die beschermd worden en moeten de slechteriken gestraft. Het is niet onze traditie de andere wang toe te keren, of in dit leven te lijden zodat we kunnen worden beloond in een andere wereld.
Of het nu gaat om drugscriminelen of verkrachters, de boodschap die we willen horen van de machthebbers is: “we laten ze er niet mee wegkomen.” Dat is de reden dat Jona tegen God zegt, ‘Geef de mensen van Nineve geen tweede kans! Ze hebben vreselijke dingen gedaan.’ We voelen de positie van Jona beter aan dan die van God. Ik identificeer me met Jona omdat hij ingaat tegen een God die niet wil straffen. Geef de Nineveeërs hun verdiende loon. Ik kan het hem bijna tegen God horen zeggen: “U geeft een verkeerd signaal af, God. De wereld heeft gerechtigheid nodig. De wereld moet het voorbeeld zien dat slechte mensen gestraft worden. Wat is er anders voor stimulans om goed te zijn?”
Ik denk dat dit is waarom ik het verhaal niet kon begrijpen. Ik verzette me tegen Gods antwoord aan Jona; ik wilde het niet horen, omdat ik de kant van Jona koos. Ik was ervan overtuigd dat de Nineveeërs geen tweede kans verdienden, en ik wilde me niet laten ompraten.
Maar nu lees ik het verhaal anders, nu vind ik Jona’s positie eigenlijk nogal klein. En nu ben ik blij als ik, ook hierin, een tweede kans krijg. Hoe vaak horen we niet van vechtscheidingen, met heftige en tegenstrijdige emoties; ik kan me de behoefte aan wraak, aan gelijk willen krijgen heel goed voorstellen. Die zou ik in zo’n situatie waarschijnlijk ook voelen. Maar wat levert gelijk krijgen in zo’n situatie op? Als je je wraak hebt gekregen? Wie heeft er uiteindelijk wat aan?
En we komen ouders tegen die gekwetst zijn door iets wat hun kind heeft gedaan: “ja, logisch dat je je slecht voelt en je hebt natuurlijk het recht je kind te vertellen hoe slecht je je voelt, maar toch: gooi de deur niet dicht. Geen bedreigingen, geen ultimatum, niet van: ‘je bent niet meer welkom in dit huis’. Laat de deur open, want zeg nou eerlijk, wat wil je het liefste: je kind op z’n nummer zetten, of het weer door die deur zien terugkomen?”
Dat is wat God aan het einde van het boek Jona probeert te vertellen. Voor jou, Jona, zegt hij, zijn Nineveeërs alleen maar mensen die jou gekwetst hebben en dus wil je dat ze worden gestraft. Maar voor Mij zijn het mensen om wie ik geef en ik wil een deur open laten om te zien of ik kan voorkómen dat ik ze moet straffen.
Soms is gerechtigheid een mooie en nuttige kwaliteit, die rechtstreeks van God komt, een manier de machteloze te beschermen en de orde en samenhang in de wereld te bewaren, een manier om mensen de boodschap te geven dat er een juiste manier van leven is én een verkeerde. Maar soms is gerechtigheid een etiket dat we plakken op ons menselijke verlangen ons gelijk te halen op iemand die ons heeft gekwetst. Neem een relatie die scheuren vertoont: in plaats van eraan te werken de scheuren te dichten, kiezen we ervoor ze dieper te maken, als een manier om onze woede te ventileren. Wanneer dat gebeurt, is het geen Gerechtigheid; het is Wraak, het stiefkind van gerechtigheid; het lijkt er in sommige opzichten op, maar het laat de chaos en de conflicten toenemen, terwijl gerechtigheid juist het evenwicht en de harmonie herstelt.
Twee kinderen op de speelplaats krijgen ruzie. Zegt de een tegen de ander: ”Ik wil geen vrienden meer zijn. Ik wil nooit meer met je spelen.’ Vijf minuten later zijn ze het incident vergeten en zijn ze weer aan het spelen. Hoe doen kinderen dat? Hoe kunnen ze het ene moment zo kwaad zijn op elkaar en een minuut later weer de beste vrienden? De moeder van een van hen geeft het antwoord: “Simpel. Ze verkiezen geluk boven recht”.
Waarom zijn kleine kinderen zoveel slimmer dan wij? Waarom willen we zo graag veroordelen en vernietigen, om anderen te kwetsen, en onszelf tegelijkertijd leed te berokkenen, als we geluk opofferen in de naam van gerechtigheid? Waarom zeggen we, net als Jona, vaak: ‘wat me gelukkig zou maken is te zien dat mensen die mij hebben beledigd, lijden’ in plaats van te zeggen, zoals God doet, ‘wat me gelukkig zou maken is de mensen die me hebben beledigd, te zien groeien en veranderen’.
Er is een passage in de Talmoed waarin een student zijn leraar vraagt: “Bidt God? En zo ja, tot wie bidt God en waarvoor dan? ‘En de leraar antwoordt:’ Ja, God bidt elke dag, met het gebed: jehi ratson milfanai, moge het mijn wil zijn, sjetichbosj midat harachamim sjeli et midat hadin sjeli, dat mijn vermogen tot barmhartigheid mijn gevoel van rechtvaardigheid zal overwinnen.”
Misschien kunnen we op deze dag, die we in gebed en vasten doorbrengen, niet alleen leren bidden tot God maar ook leren bidden als God. Mogen we bidden dat onze dorst naar gerechtigheid sterk blijft, maar ons vermogen tot barmhartigheid nog sterker. Mogen wij, die ons afkeerden van wie ons hebben gekwetst, de kracht vinden óm te keren wanneer de tijd komt, en onze armen te openen; onze hand te bieden wanneer degenen die ons gekwetst hebben om vergeving vragen.
Het boek van Jona heeft een happy ending. God geeft de mensen van Nineve een tweede kans, niet omdat zij het verdienen, maar omdat God om hen geeft, omdat God beseft dat Gods wereld verlies lijdt als ze de straf zouden krijgen die zij verdienen. Moge het Boek van het Leven dat ieder van ons dit jaar zal schrijven, een even gelukkig einde hebben, omdat ieder van ons de goddelijke les zal hebben geleerd, dat ieder van ons beseft dat we de keuze hebben gerechtigheid te overstijgen en voor geluk te kiezen.
Mogen we ons gedragen als mensen die vandaag zijn gereinigd, gereinigd van haat en verlangen naar wraak, zodat wij dit nieuwe jaar in vrede samen kunnen leven met wie die ons gekwetst zou hebben.
Wij blijven herdenken
Menno ten Brink
Kaddisj zeggen verbindt ons met de namen en het wezen van degenen die ons zijn voorgegaan. Doordat wij kaddisj zeggen, zorgen we ervoor dat onze dierbaren blijven voortleven in onze herinnering. Herinneringen die we hebben aan momenten die we met hen gedeeld hebben. Momenten, die vaak veel te kort waren en die we willen vasthouden. De continuïteit van het leven wordt mooi weergegeven in de onderstaande tekst die we vaak uitspreken op de begraafplaatsen en in de sjoel tijdens Rosj Hasjana en Jom Kipoer.
MtB
Bij zonsopgang en zonsondergang
denken we aan hen.
Bij het waaien van de wind, in de kou van de winter
denken we aan hen.
Bij het openspringen van de knoppen in de lente,
bij de wedergeboorte van de natuur,
denken we aan hen.
Onder de blauwe hemel, in de hitte van de zomer
denken we aan hen.
Bij het ritselen van de bladeren, in de schoonheid van de herfst,
denken we aan hen.
Wanneer het jaar begint en wanneer het eindigt
denken we aan hen.
Zolang wij leven blijven zij leven,
Ze zijn een deel van ons
Zolang wij hen herdenken.
Als we moe zijn en steun nodig hebben
denken we aan hen.
Als we ons verlaten voelen, neerslachtig zijn,
denken we aan hen.
Als we onze vreugde willen delen
denken we aan hen.
Als we moeilijke beslissingen moeten nemen
denken we aan hen.
Als we iets goeds kunnen doen door wat zij ons leerden,
denken we aan hen.
Zolang wij leven blijven zij leven,
Ze zijn een deel van ons
Zolang wij hen herdenken.
(Kamins en Riemer, vert. in: Beartsot Hachajiem (2004) p. 88)